www.plankenloodsje.nl
Spijbelen
Door: Chris ten Brinke.
Op 7 jarige leeftijd had ik nog nooit van dat woord gehoord, maar ik kon het op de één of andere manier al wel in praktijk brengen. Het zal winter 1947 geweest zijn toen het volgende zich afspeelde:
Gezien de ervaring op mijn eerste schooldag op 't Plankenloodsje (zie hier) zal het een ieder wel duidelijk zijn dat ik, om er bij te horen, alleen maar op klompen naar school kon gaan. Het stuk zijn van één van die klompen was dan ook de reden om een drama te maken van het naar school moeten gaan op schoenen. Alles werd er bij gehaald, van "natte voeten" (er lag nog wat sneeuw) tot aan "onverantwoorde koude voeten" die ik zou krijgen als ik op schoenen naar school moest lopen. Ongetwijfeld zal ik mijn moeder hebben voorgehouden dat het lopen op klompen, met daarin door mijn opa gevlochten matjes van stro een must was om ‘’bevroren’’ voeten te voorkomen. Kortom, na veel gezeur en gedram kon ik mijn moeder overtuigen van de noodzaak om dan maar thuis te blijven en de avond af te wachten, waarop mijn vader nieuwe klompen, dan wel van die metalen bandjes die over de huig van de klomp werden geslagen, zou meebrengen, waardoor de gebarsten klomp weer gedragen kon worden. De groep Dalfserweg, (nu Hessenweg), was vertrokken en ik mocht of moest ’’dan maar’’ thuisblijven.
Een uurtje of zo later of kwam m’n grote neef Bert vragen of ik mee ging schaatsen op de Vecht. Schaatsen deed je op schoenen alhoewel mijn opa vertelde dat men vroeger op sokken ging schaatsen. Weg was mijn angst voor koude voeten en ik kan me ook niet herinneren dat mijn moeder bezwaar maakte tegen het schaatsen en dan nog wel op de Vecht. Zo een ieder op de kaart kan zien, stond onze boerderij naast het huis van De Leeuw, die samen met zijn oudste zoon beroepsvisser op de Vecht was.
Dus lagen er in onze omgeving 2 roeiboten achter de dijk in de Vecht. Met strenge en langdurige vorst werden deze houten en zwart geteerde boten op de wal getrokken, om beschadiging door ijs of ijsgang te voorkomen. Om te beoordelen of het vertrouwd was om op de Vecht te schaatsen of anders te verblijven werd de hulp ingeroepen van deze familie De Leeuw. De pen waaraan de roeiboot werd vastgelegd, (een stalen pen waarop de zeis werd gescherpt en waaraan een geit aan de ‘’stikke‘’ werd gezet) werd voorzien van een heel lang dun koord. Enkele van de grote jongens fietsten vervolgens eerst over de oude ophaal-Berkummerbrug naar de Maatgraven-kant. Daar aangekomen, werden de fietsen aan de dijk gezet en door het ‘’butenland’’ naar de Vecht gelopen, tegenover het punt waar de roeiboot aan onze kant intussen al half op het ijs was geschoven. De zware pen met het dunne koord werd over het ijs naar de overzijde gegooid (ik hoor nog het ketsen over het ijs) en door de andere jongens uit de walkant gevist. Op die manier was er naast het visuele- en schreeuw contact nog een derde contact tot stand gebracht.
Aan de punt van de roeiboot werd een sterker touw vastgemaakt, wat vervolgens met behulp van het koord naar de overkant werd getrokken. De boot werd vervolgens, met zoon De Leeuw erin, over de bevroren Vecht getrokken. Lukte dit zonder dat de roeiboot door het ijs zakte, dan was het voor een ieder duidelijk dat het ijs dusdanig dik was, dat er op geschaatst kon worden. Nu vraag ik me pas af wat er gebeur zou zijn, als de roeiboot met man in het midden van de Vecht was blijven steken. Kennelijk waren alle betrokkenen er van overtuigd dat alles volgens plan zou verlopen.
Iets dergelijks gebeurde ook in de zomer als de eersten uit de groep zeiden te kunnen zwemmen. Familie De Leeuw werd benaderd en vader of zoon roeiden naar onze zwemplek bij de spoorbrug. De zwemmer mocht dan naast de roeiboot overzwemmen, wat nu ook weer niet zo heel ver was, want een kwart van de Vecht kon je lopen. Zwemmend aangekomen aan de overzijde van de Vecht werd aan deze gevraagd om even te fluiten. Lukte dat dan was dat het brevet van goed kunnen zwemmen, want als je moe bent kun je niet fluiten.
De Vecht was dus betrouwbaar om er op te schaatsen en ik zie nog het water onder het ijs doorschieten, wat voor mij toch wel angstig was. Maar ik had het volste vertrouwen in m’n grote neef. Hij vertelde me dat als er witte streepjes op het ijs stonden, je daar gerust kon schaatsen want die streepjes waren van een vorige schaatser. Ook moest je niet te dicht in de buurt van die aan de kant ingestoken lange stokken komen want die waren er geplaatst (door wie?) om aan te geven dat daar in de buurt een wak zat. Kennelijk kon ik op die jonge leeftijd al aardig ”krabbelen”, want ‘smiddags schaatsten we over het midden van de Vecht naar de Oude Berkummer brug.
Nog voel ik de angst toen we plotseling uit het Sichtermansbos juffrouw Tuininga zagen komen aanfietsen. Mijn grote neef zal de angst op mijn gezicht wel gezien hebben, want hij trok me snel mee onder de Vechtbrug. Juffrouw Tuininga fietste daardoor niets vermoedend op een afstand van een paar meter over onze hoofden. Ik zal het nooit thuis aan m’n moeder hebben verteld, want elke keer als er iets bedenkelijks gebeurde werd me ook door mijn grote broers Joop en Bert en ook door mijn neef Bert gezegd: ‘’Niet thuis aan je moeder vertellen hoor”. Op die manier kon ik ‘’mijn heldendaden‘’ nooit trots vertellen.
Vandaar nu nog alsnog.
Trouwens, elke keer als ik ''onze'' Plankenloodsje-site open om naar nieuwe berichten of foto's te kijken, zie ik in het met koperen letters aangebrachte opschrift "SCHOOL MET DEN BIJBEL" een deuk in de B van Bijbel zitten. (na dit bericht ziet iedereen het nu elke keer)
Laat de dader zich nu, na 65 jaar, maar eens melden. Ik weet wie het is, wie nog
meer? Mail het naar: plankenloodsje@outlook.com
Chris ten Brinke, januari 2011.